Geschiedenis

De geschiedenis De taal: Papiamentu
Het huidige Curaçao Cultuur en Architectuur
De bewoners Muziek & Dans

De geschiedenis in het kort

De Indianen
De vroegste bewoners zijn waarschijnlijk rond 2500 v. Chr. vanuit Venezuela geëmigreerd. De oudste archeologische vindplaats uit deze periode ligt in de kalksteenterrassen achter het vliegveld. Hier hebben archeologen eenvoudige gereedschappen gevonden, gemaakt van steen en schelpen, alsmede enkele van de oudste Indiaanse overblijfselen die ooit in het Caraïbische gebied zijn gevonden.

Rond 500 v. Chr. kwamen de Caiquetío-indianen – die dezelfde taal spraken als de Arawak-indianen – waarschijnlijk ook vanuit Venezuela naar Curaçao. Zij woonden in paalhutten en maakten sieraden, potten van aardewerk, en gereedschap van schelpen, stenen en botten. Verspreid over het eiland zijn zes van dergelijke dorpjes opgegraven, te weten bij het huidige Kenepa, Santa Cruz, San Hironimo, San Juan, De Savaan en Santa Barbara (momenteel zijn deze vindplaatsen niet toegankelijk voor het publiek). Hun rotstekeningen zijn goed bewaard gebleven en zijn goed te zien bij het Christoffelpark en de Grotten van Hato.

Toen de Spanjaarden arriveerden, leefden er naar schatting zo’n 2000 Caiquetío-indianen op Aruba, Bonaire en Curaçao. Volgens de legende waren de nogal kleine Spanjaarden geïmponeerd door de lengte van de indianen, waardoor ze Curaçao aanvankelijk la isla de los gigantes (‘het eiland van de reuzen’) noemden.

De Spaanse verovering
De eerste Europeanen op Curaçao waren waarschijnlijk een groep Spaanse ontdekkingsreizigers, die in mei 1499 samen met de zeevaarder Alonso de Ojeda – een luitenant-ter-zee van Christoffel Columbus – voet aan land zetten, hoewel de historici het er niet over eens zijn of zij ook daadwerkelijk aan land zijn gegaan. In september van datzelfde jaar zette de vermaarde zeevaarder Amerigo Vespucci samen met Juan de la Cosa voet aan wal. Hij was de eerste Europeaan die een beschrijving gaf van het eiland.
Omstreeks 1526 hadden de Spanjaarden hun wettige bestuur opgezet en bleven 125 jaar lang aan het bewind. Vanuit Curaçao bestuurden zij ook het naburige Bonaire, waar zij een grote zoutmijn oprichtten (die nog steeds in bedrijf is), en Aruba.

Nog een nalatenschap is hun godsdienst. In tegenstelling tot de protestantse kolonisten uit Europa, zoals de Nederlanders, zetten de Spanjaarden zich vurig in om de zielen te redden van de volkeren die zij onderwierpen. Zelfs nadat de Nederlanders het eiland hadden ingenomen, bleven Spaanse priesters slaven en hun nakomelingen fanatiek bekeren tot het katholicisme, met als resultaat dat Curaçao een van de weinige plaatsen buiten Afrika is waar het merendeel van de zwarte bevolking katholiek is.

De Nederlandse handel
Gretig als zij waren om een aandeel te bemachtigen in de handel met de Nieuwe Wereld – die grotendeels in Spaanse handen was – richtten Hollandse kooplieden een handelsmaatschappij op: de West-Indische Compagnie (WIC). (Een gelijksoortige maatschappij, de Oost-Indische Compagnie, had Indonesië onder Nederlands bewind gebracht.) De Nederlanders waren zeer geïnteresseerd in de zoutpannen op Curaçao en Bonaire, omdat zij grote hoeveelheden zout nodig hadden om vis te conserveren. De belangrijkste reden waarom de WIC belangstelling had voor het eiland, vormden echter de natuurlijke eigenschappen: een beschermde diepwaterhaven, wat een ideale marinebasis was, en de strategische ligging nabij het Zuid-Amerikaanse vasteland.

De Nederlanders veroverden Curaçao vrij gemakkelijk. Op 29 juli 1634 zeilde Johan van Walbeeck de Sint-Annabaai binnen met een kleine vloot en slechts een paar honderd man. De Spanjaarden boden zeer weinig tegenstand: zij maakten waterputten onbruikbaar en verbrandden hun dorpjes. De Nederlanders deporteerden de Spanjaarden naar het vasteland samen met zo’n 400 indianen, van wie er ongeveer 75 achterbleven als arbeiders.

Zolang de Tachtigjarige Oorlog tussen Nederland en Spanje nog woedde, was Curaçao in de eerste plaats een marinebasis. Het eerste blijvende bouwwerk was het eenvoudige Waterfort, dat in 1634 werd gebouwd aan de ingang van de haven bij Punda. Later werd het grotere Fort Amsterdam gebouwd met het hoofdkwartier van de directeur van de WIC, die de plaatselijke bewindvoerder werd. Tot aan de dag van vandaag is het Fort Amsterdam de zetel van de regering.

Toen Nederland en Spanje in 1648 de Vrede van Munster ondertekenden, werd Curaçao minder belangrijk als marinebasis en ontwikkelde het eiland zich tot een handelscentrum. Minder dan vijftig jaar nadat de Nederlanders Curaçao hadden veroverd, verklaarden zij het eiland tot vrijhaven en begonnen zij de handel in het hele gebied te bevorderen. Vrij snel ontstond er een bruisende bedrijvigheid in de natuurlijke diepwater haven. Vanaf het midden van de 17e eeuw was Curaçao het middelpunt van het Nederlandse handelsimperium op het westelijk halfrond.
Welvarende Nederlandse en joodse kooplieden dreven een bloeiende handel met het nabijgelegen Zuid-Amerika, hoewel deze handel officieel door Spanje verboden was.

De Fransen en de Engelsen
Gedurende de hele 17e en 18e eeuw hebben rivaliserende Europese landen hun economische en politieke machtsstrijd uitgevochten in het Caraïbische gebied. Maar omdat de Nederlanders hun vesting goed beveiligd hadden, had Curaçao weinig te duchten van de piraterij, die in deze onstuimige tijden gemeengoed was in de rest van het Caraïbische gebied. Toch hebben Franse en Engelse avonturiers nog een aantal pogingen gedaan om het eiland te veroveren.

De Slavenhandel
De Nederlanders vervulden al snel een prominente rol in de internationale slavenhandel. De WIC nam de belangrijkste Portugese handelsposten aan de westkust van Afrika over, kocht tot slaaf gemaakte Afrikanen op en vervoerde hen naar Curaçao en Brazilië, waar ze verkocht werden aan rijke plantagebezitters uit alle delen van de Nieuwe Wereld. Curaçao werd een van de grootste slavendepots in het Caraïbische gebied.
Er bleven relatief weinig Afrikaanse slaven op Curaçao. Als gevolg van het droge klimaat zijn er op het eiland nooit grootschalige plantages geweest.

De grootste slavenopstand op Curaçao begon op 17 augustus 1795 toen zo’n vijftig slaven, onder leiding van Tula en Carpata, op de plantage Kenepa in opstand kwamen. Later sloten meer dan duizend andere slaven van de nabijgelegen plantages zich bij hen aan. De leiders werden enerzijds geïnspireerd door berichten over grote slavenopstanden elders in het Caraïbische gebied, en anderzijds door de vrijheidsidealen van de Franse Revolutie en de onlangs verkregen onafhankelijkheid van Haïti – het eerste land ter wereld waarvan het merendeel van de bevolking zwart was.
Uiteindelijk werden de leiders gevangen genomen en geëxecuteerd bij het Rif, achter het huidige Holiday Beach Hotel. Op deze plaats ligt tegenwoordig een parkje met een standbeeld ter nagedachtenis.

Toen de slavernij in 1863 werd afgeschaft kregen bijna 7000 mensen hun vrijheid terug. Voor veel tot slaaf gemaakte Curaçaoënaars bestond de vrijheid echter louter uit een formele verklaring. De meesten bleven op de velden werken als deelpachters, volgens een systeem dat op het eiland bekend stond als het ‘paga tera’ (betaal voor het stuk grond). Na verloop van tijd vestigden sommige bevrijde negers zich als zelfstandige ambachtslieden en lokale handelaren. Toen de vrijgekomen slaven en hun nakomelingen het platteland verlieten, schiepen zij een dynamische stadscultuur in de smalle steegjes van Otrobanda.

De 20e-eeuwse ontwikkeling
Door de ontdekking van grote olievelden in Venezuela aan het begin van deze eeuw veranderde Curaçao in een paar jaar tijd van ‘een kwakkelend eiland’ – zoals de Nederlanders het waren gaan noemen – tot een bruisend, kosmopolitisch centrum. De rijke Venezolaanse olievelden lagen in een baai die niet diep genoeg was voor grote overzeese olietankers, maar ze lagen wel dichtbij de natuurlijke diepwater haven van Curaçao.
De Koninklijke Shell begon in 1915 met de bouw van een grote olieraffinaderij, en de ingebruikname ervan in 1918 betekende een complete verandering voor Curaçao.

Het eiland werd van de ene op de andere dag een internationaal centrum, en de zelfstandige ambachtslieden veranderden in een onvervalste arbeidersklasse. Er kwamen duizenden immigranten uit het Caraïbische gebied en zelfs helemaal uit Portugal om in de raffinaderij te werken. De bevolking nam plotseling enorm toe, net als de welvaart van de arbeiders van de raffinaderij. Dit was een stimulans voor praktisch elk segment van de economie, variërend van de handel tot de bouw.

Na de Tweede Wereldoorlog
De welvaart duurde voort tot na de Tweede Wereldoorlog. Aangezien heel Europa bezet of belegerd was, kwam bijna alle brandstof voor de geallieerde vliegtuigen van de raffinaderij op Curaçao, die per slot van rekening Nederlands was. Amerikaanse militairen werden hier gestationeerd om de kostbare brandstof te beschermen, terwijl Duitse onderzeeërs in de omringende wateren op de loer lagen.

Als gevolg van de toegenomen politieke en economische zelfstandigheid die de eilanden gedurende de oorlog genoten, kregen de Nederlandse Antillen in 1954 een autonome status binnen het Koninkrijk der Nederlanden toegekend. Voor het eerst in de geschiedenis werd op de Nederlandse Antillen een zelfstandig bestuur geïnstalleerd, waarvan de leden door het volk werden gekozen. Ook elk eiland vestigde zijn eigen bestuur. Toch behoren de eilanden tot op de dag van vandaag bij Nederland, dat verantwoordelijk is voor defensie en buitenlandse politiek.

Het Huidige Curaçao

Politiek en bestuur

Curaçao maakt deel uit van de Nederlandse Antillen, samen met het nabijgelegen Bonaire, en de eilanden Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius – in het Engelstalige oostelijke deel van het Caraïbische gebied. Samen vormen deze vijf eilanden een autonoom onderdeel binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland en het nabijgelegen Aruba behoren ook tot het Koninkrijk. (Aruba scheidde zich in 1986 af van de Nederlandse Antillen en werd een autonoom onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden met een eigen status.)

De Nederlandse Antillen kent een tweeledige regering bestaande uit één bestuursorgaan voor alle eilanden samen, en een bestuur voor elk afzonderlijk eiland. De regering van de eilanden wordt gevormd door een coalitie naar voorbeeld van het Europese systeem. De tweeëntwintig parlementsleden van de Nederlandse Antillen, de Statenleden, worden om de vier jaar door middel van vrije verkiezingen gekozen. De winnende partijen benoemen de minister-president en de andere ministers die het nationale beleid van de vijf eilanden bepalen. De Koningin van Nederland stelt een gouverneur aan, die in de Nederlandse Antillen voornamelijk een vertegenwoordigende functie heeft.

Op het eiland wordt elke vier de jaar de Eilandsraad, ofwel het parlement van het eiland Curaçao gekozen. Het Bestuurscollege – een soort college van B&W – bestaat uit zeven gedeputeerden die het eiland zelfstandig besturen. De Gezaghebber wordt benoemd door de Koningin op aanbeveling van de regering van de Nederlandse Antillen, en zit het Bestuurscollege voor. Afgezien van de opstand van 1969 heeft Curaçao heel de 20e eeuw een buitengewoon rustig sociaal en politiek klimaat gekend. Tot op de dag van vandaag is dat nog steeds het geval.

De Economie

De drukke haven is nog steeds een belangrijke drijfveer van de economie. Dagelijks komen containerschepen, olietankers en cruiseschepen de Sint Annabaai binnenvaren. De haven van Curaçao is één van de drukste havens in het Caraïbisch gebied.

Handel en overslag zijn eeuwenlang de ruggegraat geweest van de economie van Curaçao. In de haven van Curaçao ligt tevens het grootste droogdok van het westelijk halfrond. De olieraffinaderij is nog steeds een pijler van de economie. Sinds 1986 is deze in handen van de Venezolaanse staatsoliemaatschappij PDVSA.

Hoewel de raffinaderij en de scheepvaart de belangrijkste industriële activiteiten van het eiland vormen, zijn er op het eiland ook een aantal kleinschalige fabrieken. De meeste zijn te vinden op het bedrijvenpark, nabij het historische Landhuis Brievengat.

Aan de haven grenst de Vrijhandelszone, waar groothandelaren kleding, elektrische apparatuur en andere goederen verkopen aan inkopers vanuit het buitenland. Veel inkopers zijn afkomstig van de overige Caraïbische eilanden.
De financiële dienstverlening is al meer dan vijftig jaar een belangrijk onderdeel van de economie van Curaçao. De winstgevende financiële offshore sector bestaat momenteel uit honderden internationale bedrijven die gezamenlijk jaarlijks tientallen miljoenen dollars aan belastinginkomsten opleveren.

Toerisme is één van de snelst groeiende industrieën van het eiland. Maar u zult geen enorme hotels langs het strand vinden, of honderden toeristen die bij elke attractie de tourbussen uitstromen. Curaçao heeft lering getrokken uit de ervaringen van andere Caraïbische eilanden en regelt de ontwikkeling van het toerisme zorgvuldig door middel van gepaste programma’s, zodat de verschillende markten doelgericht bereikt worden in plaats van campagnes om massatoerisme aan te trekken.

Bewoners

Etnisch Curaçao
Ondanks zijn geringe oppervlakte kent het huidige Curaçao een verrassend grote etnische en godsdienstige verscheidenheid. Voor een groot deel van de geschreven geschiedenis van het eiland hebben er slechts drie grote groepen gewoond: een zwarte meerderheid die grotendeels katholiek is, een kleine protestantse aristocratie, en een uiterst kleine sefardisch-joodse elite.

Maar toen de Koninklijke Shell haar olieraffinaderij opende, kwamen er immigranten uit alle delen van de wereld, waardoor Curaçao een multi-etnisch en divers eiland werd. Elke groep immigranten bracht zijn eigen gebruiken, eetgewoonten en religie mee, die zich vermengd hebben met de plaatselijke gebruiken. Hieruit is een unieke cultuur ontstaan. De verschillende etnische groepen zijn goed geïntegreerd in de huidige samenleving. Curaçao kent een hoog percentage huwelijken tussen leden van verschillende etnische groepen en rassen.

Afrikanen & hun nakomelingen
De Afrikaanse culturele tradities met hun ingewikkelde muzikale ritmes en eeuwenoude volksgeloof hebben een belangrijke invloed gehad op alle inwoners van Curaçao.

De Nederlanders
De Nederlandse invloed op Curaçao is net zo blijvend als de eeuwenoude koloniale gebouwen. Vanaf het moment dat zij zich voor het eerst op het eiland vestigden en de regerende klasse werden, hebben de Nederlanders een belangrijke invloed gehad op alle lagen van de maatschappij. De wetgeving, het onderwijssysteem en het landsbestuur zijn Nederlands-georiënteerd. Op scholen wordt in het Nederlands onderwezen en deze taal wordt is ook de officiële taal bij de overheid en in het bedrijfsleven.

Joden
De eerste blijvende joodse kolonisten – een groep van zeventig sefarden van Portugese afkomst – kwamen aan in 1659. De verhouding met de Nederlandse protestantse elite was goed te noemen en er waren geen wetten die de joden belemmerden om zich te vestigen en te werken. Na een kortstondige poging tot landbouw hadden zij veel succes in de handel en scheepvaart.

In de 20e eeuw kwam er een groepje asjkenazim-joden in de raffinaderij werken, terwijl andere asjkenazim-immigranten de maatschappelijk ladder opklommen door eerst als venters en later als plaatselijke kooplieden te werken. Deze Noord-Europese joden brachten hun eigen godsdienst en culturele tradities mee en richtten hun eigen synagoge op. Curaçao heeft ook een kleine groep joden onthaald, die vluchtten voor de nazi-vervolging. Twee Curaçaose joden hebben de holocaust niet overleefd.
De Mikvé Israël-Emanuel Synagoge, de oudste nog in gebruik zijnde synagoge op het westelijk halfrond, is een van de grootste toeristische attracties van het eiland. Helaas is Beth Haim, een van de oudste joodse begraafplaatsen in de Nieuwe Wereld zwaar beschadigd geraakt door de rook uit de olieraffinaderij, maar is recentelijk opgeknapt.

Portugezen
Als u rondneust bij de groentestalletjes op de overdekte markt van Punda, moet u niet raar opkijken als u flarden Portugees hoort. Het merendeel van de landbouw op Curaçao wordt verricht door Portugese boeren, die ook bloeiende plantenkwekerijen, moderne supermarkten en goedlopende groentewinkels op de hoek van de straat (’toko’ of ‘frutería’ genoemd) in handen hebben.

In de jaren ’20 en ’30 emigreerden duizenden Portugezen vanaf de vruchtbare eilanden Madeira en de Azoren, naar Curaçao. Rond 1940 bestond bijna de helft van het personeel van de raffinaderij uit Portugezen.
Na de ontslagen in de jaren ’50 en ’60 keerden velen terug naar hun land, en zij die bleven, schakelden over op landbouw of geschoolde arbeid.

Venezolanen
Venezolanen uit alle sociaal-economische lagen – variërend van de verkopers op de kleurrijke drijvende markt, tot de top managers van de olieraffinaderij lsla – hebben van Curaçao hun thuisland gemaakt. De eerste pre-Colombiaanse kolonisten op het eiland kwamen van het vasteland van Zuid-Amerika; sindsdien hebben de inwoners van Curaçao altijd nauwe banden onderhouden met dit continent. Sinds het einde van de 18e eeuw is Curaçao een belangrijke doorvoerhaven voor goederenvervoer tussen Europa en Zuid-Amerika.

In Curaçao is men bijzonder trots op twee zonen uit het volk die in de Zuid-Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlogen hebben gevochten: Pedro Luis Brión en Manuel Piar, respectievelijk admiraal ter zee en bevelhebber te land. De grote Zuid-Amerikaanse vrijheidsstrijder Simón Bolívar week tweemaal uit naar dit eiland.

Surinamers
De Surinaamse immigranten op Curaçao stammen af van veel verschillende etnische groepen, zoals Afrikanen, Chinezen, Indonesiërs en Hindoestanen. De weinige Surinamers die naar Curaçao kwamen om te werken in de raffinaderij hadden het voordeel dat ze Nederlands spraken. Hierdoor klommen zij snel op tot hoger opgeleide arbeiders en administratieve medewerkers. De Surinaamse Club is tegenwoordig het middelpunt van deze bevolkingsgroep en organiseert regelmatig activiteiten voor haar leden, die een gevarieerde etnische achtergrond hebben.

Chinezen
De meeste Chinese immigranten op Curaçao zijn van Indonesische afkomst en zijn vrijwillig vanuit Suriname gekomen. (Op de meeste andere Caraïbische eilanden liet men Chinezen rechtstreeks uit China komen als contractarbeiders ter vervanging van de vrijgekomen Afrikaanse slaven).

Mensen uit het Midden-Oosten
Venters en kooplieden uit het Midden-Oosten, voornamelijk Libanezen en Syriërs, kwamen na de ingebruikname van de raffinaderij in groten getale naar het eiland, om hun waren te verkopen aan de sinds kort welvarende arbeiders. De ruime meerderheid van de immigranten uit het Midden-Oosten zijn moslims, en voor een klein gedeelte Bahai’s. Hun godsdienstige en hun sociale leven speelt zich af in de moskee van het eiland en in verscheidene buurthuizen.

Bevolkingsgroep uit India
Of u nu door de belangrijkste winkelstraten van Punda of Otrobanda rondslentert of grote inkopen gaat doen in de Vrijhandelszone, u komt gegarandeerd Engelssprekende, Indiase winkeliers tegen. De Indiase gemeenschap op Curaçao is zeer hecht; de handelaars onderhouden nauwe banden met India en met kennissen en vrienden die soortgelijke, intensieve kleinhandel drijven op andere Caraïbische eilanden en zelfs helemaal in New York.

Caraïbische Immigranten
Duizenden immigranten uit het Caraïbische gebied zijn in het begin van de jaren ’20 naar Curaçao gekomen om in de raffinaderij te werken. Voor het eerst openden zwarte protestantse kerken op Curaçao hun deuren. Het komt grotendeels door de West-Indische invloed dat er tegenwoordig zeer veel Engels wordt gesproken op Curaçao.

De taal: Papiamento

De moedertaal van Curaçao, Bonaire en Aruba is het Papiamento, een creoolse taal waarin Europese en Afrikaanse invloeden op levendige wijze zijn vermengd. Het creools is een verzameling van een uiteenlopend aantal talen, variërend van volledig ontwikkelde talen zoals het Sranang en Saramacano (gesproken in Suriname) en Haïtiaans Creools, het Pidginengels van Jamaica en Barbados (nu erkend als twee zelfstandige talen), tot de bijna uitgestorven slavendialecten die nog gesproken worden aan de kust van Georgia en aan de kust van Peru en Chili.
Hoewel al deze talen uniek zijn, is het Papiamento de enige creoolse taal die overal in alle lagen van de samenleving gesproken wordt. Daarentegen worden de andere creoolse talen voornamelijk door de lagere sociale klassen gesproken en vaak door de hogere klassen veracht.

Een historisch overzicht

Hoewel taalkundigen het niet eens zijn over de herkomst van de creoolse talen, is de meest algemeen geaccepteerde theorie dat al deze talen één gemeenschappelijke oorsprong hebben. Deze zogenaamde lingua franca ontwikkelde zich al in de 15e eeuw langs de westkust van Afrika als een communicatiemiddel tussen Portugese kooplieden en verschillende Afrikaanse stammen met elk hun eigen taal. Deze lingua franca had de grammaticale basisstructuur van een Afrikaanse taal en een grotendeels Portugese woordenschat.
Later werd de lingua franca het voornaamste communicatiemiddel tussen de verschillende volkeren die betrokken waren bij de overzeese slavenhandel.

In Curaçao is de eerste zelfstandige taal die zich uit de lingua franca ontwikkelde waarschijnlijk het Guene geweest, tegenwoordig een uitgestorven taal die gesproken werd door de slaven onderling – en zelfs tot aan het begin van deze eeuw nog onder de negroïde Curaçaoënaars uit de lagere klassen. (Het woord Guene zelf lijkt te verwijzen naar de oude naam voor de westkust van Afrika). Tegenwoordig is de naam alleen nog bewaard gebleven in sprookjes, liedjes en verhalen die vastgelegd zijn in de jaren ’50 en ’60.

Het Papiamento, daarentegen, ontwikkelde zich als een communicatiemiddel tussen verschillende sociale en etnische groepen, met Nederlandse, Spaanse, Engelse en ook nog Portugese invloeden. Al tegen het eind van de 17e eeuw verschenen uit het Papiamento afgeleide woorden in Nederlandse teksten. Tegen de 18e eeuw was het Papiamento op het eiland de taal geworden die de meeste voorkeur genoot.

In de 19e eeuw werd het Papiamento erkend, wat voor een groot deel aan de rooms-katholieke kerk te danken is. Het eerste boek in het Papiamento werd in 1825 door de bisschop gedrukt, gevolgd door een serie catechismussen en religieuze boeken.

De kerk had zelfs haar eigen drukpers voor Papiamento uitgaven. Tegen het midden van deze eeuw verschenen er niet-religieuze boeken, waaronder het eerste woordenboek en het eerste grammaticaboek. In de 20e eeuw pikten de duizenden immigranten die in grote groepen naar het eiland kwamen om in de raffinaderijen te werken voldoende Papiamento op om te kunnen communiceren, ondanks het feit dat hun kinderen op school Nederlands leerden.

Kenmerken
Omdat het een relatief jonge taal is, is het Papiamento voortdurend in ontwikkeling. Net als de plaatselijke cultuur is het Papiamento een zeer gericht op gesproken taal, met een rijke traditie aan verhalen, gedichten, melodieën, liedjes en volksverhalen die generaties lang doorverteld zijn. Het gesproken woord klinkt aangenaam ritmisch. Zoals alle creoolse talen is de grammatica eenvoudig en de spelling bijna geheel fonologisch.

Er zijn duidelijke verschillen in de grammatica, de woordenschat en de spelling van het Papiamento van Curaçao, Bonaire en Aruba. Zelfs op Curaçao is er onderscheid in het gebruik van de taal al naar gelang de sociale klasse en de etnische verschillen: sommige mensen strooien Nederlandse woorden door hun zinnen, terwijl anderen Spaanse woorden gebruiken.

Het Papiamento van nu

Het Papiamento is ongetwijfeld de meest gesproken taal van Curaçao, en niet het Nederlands. Volgens de volkstelling van 1992 wordt in 90% van alle gezinnen Papiamento gesproken. Hoewel officiële regeringsdocumenten in het Nederlands gedrukt worden, wordt in het parlement Papiamento gesproken. Radio en televisie bieden zeer veel programma’s aan in het Papiamento en ook de meeste dagbladen zijn in het Papiamento.

Ook is er een uitgebreid literatuuraanbod in het Papiamento, waaronder originele werken en vertalingen. Het onderwijs wordt nog in het Nederlands gegeven, hoewel Papiamento sinds 1986 als een aparte taal onderwezen wordt.
Tegenwoordig ontwikkelt het Papiamento zich zeer voorspoedig. Hoewel niet meer dan 200.000 mensen de taal spreken, is er weinig gevaar voor uitsterven. Papiamento maakt een wezenlijk deel uit van de ware identiteit van de Curaçaoënaars en wordt met trots gebruikt door mensen van alle maatschappelijke standen.

Alledaagse uitdrukkingen
Elke taal heeft zijn eigen opmerkelijke uitdrukkingen. Hieronder volgen er een paar in het Papiamento met de letterlijke vertaling ervan:
Pia abou – Blootsvoets (‘voeten op de grond’)
Yu di Kórsou – Inwoner van Curaçao (‘kind van Curaçao’)
Awaseru – Regen (‘water van de berg’)
Bula pipa – Vermijden van, of zich onttrekken aan verantwoordelijkheid (‘over de pijp springen’)
Kabeí boto – (‘voorkant van de boot’): passagiers die vooraan op de boot zaten die de Sint Annabaai overstak, hoefden niets te betalen. Dit betekent liften.
Dal bai – Ga je gang
Kue awa – In problemen geraken (‘geraakt door het water’)
Kòrta orea – Iemand (de wederhelft) bedriegen (‘oren snijden’)
Baisait – Maîtresse (‘naastzitter’)

Enkele Basiszinnen in het Papiamentu
De plaatselijke bewoners zijn erg gesteld op bezoekers die de moeite nemen om enkele eenvoudige zinnen te leren. Probeer deze eens:

Bon biní – Welkom
Kon ta bai? – Hoe maakt u het?/Hoe gaat het met u?
Mi ta bon – Met mij gaat het goed.
Bon dia – Goedemorgen
Bon tard – Goedemiddag
Bon nochi – Goedenavond/Goedenacht
Por fabor – Alstublieft
Danki – Dank u
Masha danki – Hartelijk dank
Despensa – Pardon
Ki yamabo? – Hoe heet u?
Mi yama… – Ik heet…
B’a keda bunita – U ziet er leuk uit.
Mi ta bai – Ik ga
Pasa un bon dia – Prettige dag
Te mañan – Tot morgen
Ayó – Tot ziens
Mi ta stimabo – Ik hou van je
E kuminda ta dushi – Het eten is goed
Si – Ja
Nò – Nee

Mi lenga Mijn taal
Den nesesidat salí Uit pure nood ontsprongen
Fo’i alma di aventurero, Aan de harten van avonturier
Kultivá na boka di katibu, Gevoed in de mond van slaven
A bai drecha su pará Heeft haar stijl verfijn
Den kuentanan di jaja. In de verhalen van de baboe
Su kurashi sin keber Haar onbesuisde moed
e márka brutu di su nasimento het brute teken van haar oorsprong
A butele rementá busá Heeft haar de muilkorf doen verbreken
I fórsa di su gan’i biba En de kracht van haar levensdrang
A lant’é di suela Heeft haar van de grond doen opstaan
Den un warwarú di pusta-boka In een wervelwind van woordenwisselingen.
Su kantika tin kandela Haar melodie heeft vuur,
Su simplesa tin koló. Haar eenvoud is vol kleur.
Ku su wega di palabra En met haar woordenspel
Mi por ‘nabo bo sojá Kan ik je levend villen.
Ku su ritmo i su stansha Met haar geestkracht en haar ritme
Hi por sinta namorá Kan ik minnen naar believen.
Na mi lenga di kriojo, In mijn Creoolse taal,
Ku zu zjèitu di zonidu Met heel haar klankenrijkdom,
No tin dwele ni legría pa herami Is vreugde noch smart die mij ontgaat,
Ni tin sort’i sintimentu Noch is er enig gevoel
Ku mi n’tribi machiká Dat ik er niet in durfde uitdrukken.

Origineel van Pierre Lauffer © Fundashon Pierre Lauffer
Vertaling van August Willemsen, in samenwerking met Walter Palm, Lucille Berry-Haseth en Sidney Joubert

Kunst en Architectuur

De Nederlanders hebben op veel gebieden een blijvende stempel gedrukt op Curaçao, maar wellicht is niets zo opvallend als de architectuur. Nergens ter wereld vindt u zoveel prachtige 17e- en 18e-eeuwse Nederlandse koloniale gebouwen. Net als alle pioniers over de hele wereld brachten ook de eerste Nederlandse kolonisten al hun gewoonten en gebruiken mee, waaronder de architectuur en hun mening over hoe een fatsoenlijk huis eruit hoort te zien. Na verloop van tijd werd dit aangepast aan het leven in een tropisch klimaat en kwamen er ook Caraïbische invloeden zoals veranda’s, portalen, sierzaagwerk en luiken.

Punda en Pietermaai

Willemstad heeft zijn oorsprong te danken aan de Nederlandse verovering van 1634. Waar de Spanjaarden tevreden waren met eenvoudige stenen huizen, begonnen de Nederlanders, praktisch direct nadat hun galjoenen in de haven voor anker gingen, met het bouwen van versterkingen voor het eiland. Een van de eerste blijvende Nederlandse bouwwerken was Fort Amsterdam, dat de toegang van de Sint Annabaai bewaakte en tevens onderdak bood aan de verblijven van de bewindvoerder van het eiland (en later de gouverneur). Verder werd het fort het middelpunt voor de ontwikkeling van de stad. Tegenwoordig bevinden zowel het fort als de residentie zich in een uitstekende staat.
In het begin nam de stad alleen het gebied net ten noorden van het fort in Punda (‘de punt’) in beslag. Het was aan drie zijden door muren omsloten om de Europese kolonisten tegen zowel echte als denkbeeldige gevaren te beschermen. De muur bleef intact tot 1860. Langs de huidige Columbusstraat, Madurostraat en Handelskade bouwden de opkomende protestants Nederlandse handelaren hun kantoren, pakhuizen, winkels en woonruimtes. De basisindeling van dit gebied met zijn smalle loodrecht op elkaar staande straten is door de eeuwen heen nauwelijks veranderd. De oorspronkelijke gebouwen in het hart van Punda zijn goed onderhouden, bouwkundige juweeltjes, waarin bloeiende winkels en bedrijven gehuisvest zijn.

In het begin van de 18e eeuw stonden er binnen het ommuurde Willemstad meer dan 200 huizen, en was er praktisch geen ruimte meer voor meer huizen. Voor de eerste uitbreiding van de stad ging men ongeveer een halve kilometer verder naar het oosten, in de buitenwijk Pietermaai. In die tijd was Pietermaai een smal stuk land tussen de zee en de inham het Waaigat. Later werd een deel van het Waaigat gedempt, waardoor Pietermaai aanzienlijk breder werd. Aan beide zijden van dit smalle stuk land werden woningen gebouwd die een flink stuk uit elkaar stonden. Pas nadat de muur in Punda in 1860 werd afgebroken, bouwde men huizen tussen Pietermaai en Punda. Tegenwoordig zijn enkele statige herenhuizen in Pietermaai gerestaureerd en doen dienst als kantoren en zakelijke percelen; andere zijn nog steeds bouwvallig.

Otrobanda

De eerste bouwvergunningen voor Otrobanda (‘de andere kant’), aan de andere kant van het kanaal van Punda, werden in 1707 verleend. De bouw beperkte zich tot opslagplaatsen en eenvoudige woningen van één verdieping. Voorheen stonden hier alleen een aantal slavenhutjes her en der verspreid. De eerste nieuwe gebouwen kwamen langs het havenkanaal en langs de hoofdstraten die beginnen bij de Sint Annabaai. De gebouwen in de Breedestraat waren vergelijkbaar met die in Punda: op de begane grond winkel- en opslagruimte, en woonruimte op de bovenverdiepingen. De Breedestraat is tot op heden Otrobanda’s belangrijkste winkelstraat gebleven en in het merendeel van deze oorspronkelijke gebouwen zijn nog steeds winkels gehuisvest.

Voorbij de Breedestraat stonden voornamelijk herenhuizen. Aangezien de Nederlands-protestantse elite in statige herenhuizen wilde wonen om hun bevoorrechte positie naar voren te laten komen, negeerde zij de bouwbepalingen. Zo ontstond er een prachtige woonwijk. Gezinscomfort en stijl kregen de voorkeur boven handelsoverwegingen. Omdat Otrobanda nooit ommuurd is geweest, was er meer ruimte om uit te breiden en hadden de riante huizen een gelijksoortige architectuur als de lokale landhuizen die rond dezelfde tijd werden gebouwd. Veel huizen hadden zelfs een tuin (een ongekende luxe vergeleken bij de krappe ruimte in Punda), met langs de rand aparte vertrekken voor het personeel. In tegenstelling tot het keurige netwerk van de eerste straten in Punda was Otrobanda een doolhof van kronkelende weggetjes en steegjes, waardoor de wijk zijn eigen, gezellige charme kreeg. In 1774 was Otrobanda met zijn 300 huizen even groot als Punda.

In de 18e en 19e eeuw begon de uit de slavernij bevrijde zwarte bevolking van het platteland naar de stad te verhuizen. In sommige ruime tuinen in Otrobanda werden meer bescheiden woonhuizen en kleine ambachtswinkels gebouwd, waardoor de eerste arbeidersbuurt en het stadscentrum gevormd werden. Tegen de 20e eeuw was dit deel van Otrobanda een belangrijk cultureel centrum voor de opkomende zwarte middenklasse. Veel van de vooraanstaande hoger opgeleiden, politici, kunstenaars en muzikanten op het eiland zijn opgegroeid in Otrobanda. In het begin van de 20e eeuw vestigden zich hier ook handelaren uit het Midden-Oosten, en tegen het midden van deze eeuw was het gebied een afspiegeling van de rijke, etnische verscheidenheid op het eiland.

Scharloo

De andere belangrijke groep voor de economie op Curaçao – de sefardische joden – bouwden hun elegante herenhuizen in Italiaanse stijl op Scharloo. De eerste joodse immigranten woonden in de bekende rij hoge panden aan de waterkant van Punda. Vroeg in de 19e eeuw zochten de succesvolle joodse kooplieden comfortabelere woonruimten die beter bij hun status pasten. Omdat Otrobanda al een hechte protestantse gemeenschap was, trokken zij naar Scharloo – een voormalige plantage aan de overkant van het Waaigat net ten noorden van Punda.

Overeenkomstig de bouwstijl van die tijd werden in Scharloo neo-klassieke huizen gebouwd met fellere kleuren en ingewikkelder details dan de Nederlandse huizen. De nauwe onderlinge band van de families in Scharloo is te zien aan de soortgelijke stijl van veel van de eerste gebouwen. De kenmerkende U-vormige bouw omvatte een grote voorgalerij, een kelder om de bewoners tegen tropische stormen te beschermen, en een achtergalerij met uitzicht op een open patio in Spaanse stijl. Tevens werd er rekening gehouden met het tropische klimaat; zo werden de keuken, de voorraadkamer en de eetkamer aan de westkant van het huis gebouwd om zo min mogelijk last te hebben van etensluchten.

De overwegend barok-klassieke ontwerpen vereisten nieuwe bouwmaterialen en -technieken: pilaren van baksteen werden rond ijzeren steunconstructies gemetseld; decoraties werden gemaakt van stukjes baksteen en gebroken dakpannen; er werd meer aandacht besteed aan de afwerking, zoals marmeren vloeren en ingewikkeld plafondwerk. Het traditionele Italiaanse familiewapen boven de voordeur werd vervangen door een houten medaillon. Al snel werden deze stijlvolle details uit Scharloo overgenomen in de bouwstijl van grote huizen elders op het eiland.

Landhuizen

De eerste plantagehuizen op het eiland werden al in de 17e eeuw gebouwd. Het centrale huis – bekend als het ‘huis van de eigenaar’ (kas di shon) of ‘groot huis’ (kas grandi) – had een soortgelijke stijl als de herenhuizen in de stad, vaak uitgebreid met een groot bordes aan de voor- en achterkant. De aangrenzende gebouwen bestonden uit één of meer ruime voorraadschuren (magasinas) waar de oogst werd opgeslagen, en een waterreservoir om het regenwater van het dak op te vangen.

Huisslaven woonden in kleine, stenen hutten vlakbij het centrale huis, terwijl veldslaven een stukje land toegewezen kregen, waar zij hun eigen eenvoudige hutten van takken, slijk en stro mochten bouwen. Deze plattelandshuisjes (kas di kunuku) werden vaak genoemd naar de materialen waarvan ze gebouwd waren, bijvoorbeeld: Strodakhuis (kas di yerba), of Sorghumstengelhuis (kas di pal’i maishi). Na de afschaffing van de slavernij bleef het merendeel van de bevrijde zwarte plattelandsbevolking in dergelijke huisjes wonen.

U kunt herbouwde slavenhutten gaan bezoeken om een idee te krijgen van hoe de slaven ooit geleefd hebben in Hòfi Pachi Sprockel. Het herbouwde Sorghumhalmhuis Museum (Kas di Pal’i Maishi) geeft een idee van het plattelandsleven van volkeren uit het verleden. De typische plattelandshuisjes hebben nog steeds deze basisvorm, hoewel ze wel van duurzamere betonblokken en cement gemaakt zijn.

Veranderende bouwstijlen

De eerste hoge, smalle gebouwen die in Punda gebouwd werden, waren exacte replica’s van de gebouwen aan de grachten van Amsterdam. Omdat bouwmaterialen uit deze dorre grond schaars waren, werden koraal en steen gebruikt voor de ruwbouw, samen met een specie bestaande uit leem, kalk en zand uit zee, en afgewerkt met kalkpleister en dakpannen.

De Nederlandse immigranten ontdekten al snel dat ze in verband met de intense zon de traditionele Noord-Europese bouwstijl moesten veranderen. Waar mogelijk werden de huizen zó neergezet dat de verkoelende passaatwinden door het huis konden blazen als een natuurlijke airconditioning, met de slaapkamers aan de winderige oostkant en de keuken aan de andere kant, zodat de etensluchten van de woonkamer af geblazen werden. Aan de buitenkant werden er open galerijen bijgebouwd, zodat de felle zonnestralen niet tot in de woonruimten konden doordringen. Veel van deze galerijen werden later omsloten.

De elegante topgevels, die zowel de stedelijke herenhuizen als de landelijke landhuizen opsierden, ondergingen in de loop der jaren verschillende stijlveranderingen. De vroegste gebouwen hadden puntvormige daken met driehoekige topgevels. Voorbeelden hiervan zijn het Landhuis Groot Santa Martha en het oudste gebouw van Punda, waar nu het Postmuseum van de Nederlandse Antillen is gehuisvest. In de 18e eeuw werden de topgevels gekenmerkt door fantasievolle sierkrullen, die door veel deskundigen beschouwd worden als het hoogtepunt van de Curaçaose architectuur. Het Penha-gebouw aan de waterkant van Punda is wellicht het bekendste voorbeeld van deze stijl op het eiland; andere bekende voorbeelden zijn de Mikvé Israël-Emanuel Synagoge en het Landhuis Savonet in het Christoffelpark.

In het begin van de 19e eeuw werden de meeste gebouwen voorzien van eenvoudigere, rechte lijnen in de topgevels met een rechthoekige topbeëindiging. Deze stijl is door heel Otrobanda te vinden en ook bij landhuizen zoals het Landhuis Kenepa. Veel van de gebouwen in Scharloo uit het einde van de 19e eeuw hadden geen topgevels.

Verval en restauratie
Hoe prachtig ze ook waren, de oorzaak van het verval van de meeste, architectonische rijkdommen van Curaçao was al aanwezig bij de bouw ervan. Het zout in de zeestenen en het zeezand die voor de bouw gebruikt werden, bleef namelijk jarenlang ongemerkt onder het oppervlak van de muren, maar begon op een gegeven moment uit te logen en de constructie van binnenuit aan te tasten. Tegenwoordig zijn deze symptomen van ‘muurkanker’, zoals dit door de plaatselijke bewoners treffend aangeduid wordt, overal zichtbaar op veel vervallen gevels.

Door de vestiging van de olieraffinaderij kwam de landbouw, die al lang achteruit ging, praktisch tot stilstand, en werden de meeste overgebleven landbouwplantages verlaten. Om de sterk groeiende bevolking te huisvesten werden er nieuwe wijken gebouwd rondom het stadscentrum. Tegen de jaren vijftig verlieten de welgestelden uit Willemstad hun statige herenhuizen en verhuisden naar de buitenwijken. In het midden van de jaren tachtig waren hele gebieden in de stad ogenschijnlijk vervallen tot betekenisloze ruïnes, en grote delen van Otrobanda, Pietermaai en Scharloo waren het terrein van armoedzaaiers.

In 1954 werd de Stichting Monumentenzorg opgericht – een particuliere organisatie zonder winstbejag. De eerste aandacht van deze stichting ging uit naar de tientallen verlaten landhuizen. De eerste grote, stedelijke verandering bestond uit een experimenteel renovatieproject van een blok van vier huizen in Otrobanda in het midden van de jaren tachtig. Hele stadswijken hebben een opknapbeurt gekregen. De eens vervallen wijken Scharloo en Pietermaai zijn nu belangrijke zakenwijken. Veel mensen die in Otrobanda zijn opgegroeid toen het een intellectueel en cultureel centrum was, en die nu een vooraanstaande functie bekleden, hebben een essentiële rol gespeeld bij het bevorderen van de renovatie van hun oude buurt.

Volgens een uitgebreid onderzoek door het Monumentenbureau van de overheid zijn er alleen al in Willemstad 750 historische gebouwen die in aanmerking komen voor het predikaat ‘monument’.
Willemstad, de monumentale binnenstad en het havenfront van Curaçao, is door Unesco benoemd tot wereld erfgoed. Het gebied dat door Unesco op de lijst geplaatst is omvat delen van Punda, Otrobanda, Pietermaai en Scharloo. Voor meer informatie kunt u een e-mail (icawna@cura.net) sturen naar Interregional Committee ‘Action Willemstad’ of bellen naar (5999) 465 4688.

Muziek en dans

Het muzikale erfgoed van Curaçao bestaat uit een rijke mengeling van Afrikaanse, Europese, Noord-Amerikaanse, Latijns-Amerikaanse en Caraïbische invloeden. Door de jaren heen zijn traditionele muziekstijlen uit deze en andere landen met elkaar vermengd en op elkaar afgestemd, waardoor er meerdere unieke, lokale stijlen zijn ontstaan.

Afrikaanse invloeden

De rijke, culturele tradities van de zwarte Curaçaose bevolking zijn door de eeuwen heen bewaard gebleven. Een aantal van de levendigste muziekvormen van het eiland zijn rechtstreeks terug te voeren op Afrika en hebben hun eigen karakter gekregen ten tijde van de slavernij.

Geen andere lokale muziekvorm heeft zoveel discriminatie en onbegrip moeten doorstaan als de tambú, die ontstaan is in de zeer hechte slavengemeenschappen. De tambú vormde een welkome onderbreking tijdens het loodzware werk op de velden en werd een van de levendigste culturele uitdrukkingsvormen van een onderdrukt volk.
De basisinstrumenten van de tambú zijn de trommel (ook wel bekend als tambú) en de chapi (hak); beide slaginstrumenten worden gebruikt in een ingewikkeld ritmisch patroon. De teksten – volgens een vraag en antwoord patroon – werden vroeger meestal door de vrouwen gezongen, maar tegenwoordig zijn er ook veel gerespecteerde mannelijke tambú zangers.

De kenmerkende Afrikaanse dansstijl van de tambú bestaat uit een combinatie van onafhankelijk bewegende lichaamsdelen met uitvoerige draaibewegingen van de heupen. Ondanks de zeer suggestieve bewegingen volgt de tambú strakke regels, waarbij er geen fysiek contact mag zijn, wat de erotische spanning versterkt. Door deze erotiek en door de scherpe, sociaal kritische teksten werd de tambú jarenlang door zowel de katholieke kerk als de regering verboden.

Openbare tambú-feesten mochten alleen gedurende een aantal weken tegen het eind van het jaar gehouden worden. In deze periode propten groepen uitbundige dansers en muzikanten zich in gammele houten busjes om van het ene feest naar het andere te trekken en hun ritmes tot diep in de nacht ten gehore te brengen. Gedurende de rest van het jaar leefde de tambú voort op besloten feesten.

Dankzij het volhardende werk van verscheidene culturele groepen is de tambú tegenwoordig aan het terugkomen, hoewel het in sommige gebieden nog een zwaar stigma draagt. Openbare tambú-feesten worden vaak gehouden bij snackbars aan de kant van de weg in december en januari (volgens een overheidsverordening mogen de tambú-feesten alleen in deze maanden plaatsvinden). U kunt dan luisteren naar de scherpe metalen klanken van de hak, maar u moet wel rekening houden met verkeersopstoppingen en rijkelijk vloeiend bier.

Het beste beeld dat u als toerist van de bekendste tambú-dansers van het eiland kunt krijgen (velen van hen zijn nu al ver in de zeventig of tachtig), is in de portrettengalerij van het Landhuis Kenepa. Als u het eiland in de weken voor de jaarlijkse carnavalsfestiviteiten bezoekt, zult u op alle plaatsen worden overdonderd met het aanstekelijke ritme van de carnavalstumba. De tumba is zonder twijfel de populairste dans van het eiland en is net zo belangrijk voor de Curaçaoënaars als de salsa voor de Latijns-Amerikanen. De tumba is het bekendst om zijn rol in de officiële carnavalsoptocht van Curaçao, maar eigenlijk stamt de dans al van voor de tijd dat er carnaval gevierd werd. De tumba werd namelijk al in de vorige eeuw gespeeld, terwijl het Curaçaose carnaval uit de 20e eeuw dateert. De huidige carnavalstumba heeft zijn eigen ritme, met merengue-invloeden en andere Afrocaraïbische ritmes, evenals jazz harmonieën. Wat de maat ook precies moge zijn, één ding is zeker: zelfs de meest serieuze Curaçaoënaar deint tijdens de carnavalsoptocht op het ritme van de tumba.

De traditionele ritmes van het oogstfestival van Curaçao, de seú, leven tegenwoordig alleen nog voort in de jaarlijkse folkloristische parade die op Tweede Paasdag in Willemstad wordt gehouden. In vroegere tijden was de seú een feestelijke optocht door de velden, als arbeiders de oogst naar de voorraadschuren brachten. De vrouwen droegen zware manden met landbouwproducten op hun hoofd, terwijl de mannen de trommel en de chapi’s bespeelden en op uitgeholde koeienhoorns bliezen om de feestelijkheden aan te kondigen. Iedereen liep met gracieuze passen – wapa genaamd – waarmee de handelingen van het planten en oogsten gesymboliseerd werden, en er werden werkliederen gezongen in de oude slaventaal – Guene. Als de oogst op het ene veld klaar was, dan trok de groep naar het volgende veld en combineerde zo het praktische werk met een vrolijke feeststemming.

Toen aan het begin van deze eeuw de olieraffinaderij haar deuren opende en als gevolg daarvan de landbouw terugliep, raakte de traditionele seú in het slop. In een poging deze rijke culturele traditie over te dragen aan toekomstige generaties, organiseert de Dienst Culturele Zaken van Curaçao tegenwoordig de folkloristische parade. Meer dan 2000 mensen – mannen, vrouwen en kinderen van alle leeftijden – doen mee aan deze optocht. Velen van hen behoren tot de beter bekende folkloregroepen.

Elk jaar komen zij enkele weken voordat de optocht begint bijeen om te oefenen en om nieuwe creatieve elementen uit te proberen. (Bijvoorbeeld de schelp van een kroonslak die enigszins klinkt als een misthoorn, is afkomstig van het oogstfeest van het naburige Bonaire – de simadán.) De kleurrijke kostuums van de vrouwen bestaan uit op ingewikkelde wijze gebonden hoofdsjaaltjes en rokken met geplooide randen; de mannen gaan in eenvoudige losgeweven kleding die vroeger gemaakt werd van oude meelzakken. Veel legendarische seú-muzikanten op het eiland zijn ook aardig op leeftijd.

Europese Invloeden

Vanaf het moment dat de Nederlanders vaste voet op Curaçao gezet hadden, zochten de hogere klassen hun culturele inspiratie in Europa. Alle populaire Europese dansen uit de afgelopen eeuwen vonden hun weg naar Curaçao, waar elke zichzelf respecterende koloniale dame of heer ervoor zorgde alle passen te kennen. In de loop der tijd werden de Europese melodieën en harmonieën populair bij de lagere klassen, die er een Afrikaans ritme aan toevoegden en zo nieuwe muziekvormen creëerden.

Bij folkloristische optredens leven de plaatselijke variaties op een aantal klassiek Europese dansen nog wel voort, zoals de levendige danza – een creatieve samensmelting van Afrikaanse en Europese invloeden die via Spanje, Puerto Rico en Cuba naar Curaçao zijn gekomen. Andere voorbeelden zijn de elegante Curaçaose wals – een verre verwant van de Weense wals – en de sierlijke mazurka – van Poolse origine.

Als u toevallig een cultureel festival meemaakt, dan heeft u een grote kans om een wat oudere man op het ‘ka’i òrgel’ (draaiorgeltje) te zien spelen. Het orgeltje speelt een van tevoren ingesteld deuntje dat door middel van kleine spijkertjes vastgelegd is op een speciale cilinder, waarop meerdere deuntjes staan. Het draaiorgeltje wordt meestal begeleid door iemand die de wiri bespeelt – een geribbelde metalen buis die iets weg heeft van een kromme groenterasp. De wiri-speler vult het draaiorgeltje aan met een Afrikaans basisritme vol ingewikkelde variaties in tempo en maat. Het draaiorgeltje komt oorspronkelijk uit Duitsland en is aan het eind van de 19e eeuw via Italië en Venezuela naar Curaçao gekomen.

Hedendaagse Muziek

Curaçao beschikt over een rijk muzikaal erfgoed, maar de muziek op het eiland blijft zich ontwikkelen. Componisten kunnen uit de vele invloeden van de plaatselijke cultuur putten om hun eigen composities te creëren. De immigranten van de 20e eeuw brachten merengue, calypso, reggae, salsa en andere Afrocaraïbische ritmes met zich mee van de andere eilanden. Deze invloeden werden versterkt met de introductie van de radio, in de jaren dertig. In de jaren zestig bracht de televisie Noord-Amerikaanse muziek. Zoals in het verleden altijd al het geval was, steunt de plaatselijke muziek ook nu nog zwaar op andere tradities, waarbij woorden in het Papiamento en ritmes van Afrikaanse oorsprong tot een nieuw geheel gevormd worden.

Hoewel Curaçao geen vaste professionele orkesten of ensembles voor klassieke muziek heeft, komen regelmatig kamerorkesten bijeen voor speciale concerten, bijvoorbeeld in het Avila Beach Hotel, de Fortkerk en het auditorium van het World Trade Centre. Af en toe worden er bijzondere klassieke concerten of festivals georganiseerd, waarvoor soms talenten uit Zuid-Amerika, Europa en de Verenigde Staten worden uitgenodigd. Dergelijke evenementen worden op aanplakbiljetten in de stad aangekondigd. Op Curaçao vindt u ook een aantal gerespecteerde jazzmusici en -componisten. Zij spelen vaak in lokale clubs, en kunnen zich uitstekend staande houden tussen de internationale talenten die optreden tijdens de belangrijkste jazzfestival van het eiland.

Curaçaoënaars zijn grote fans van salsa en merengue en ook van de melodieuze gitaardeuntjes van Caraïbische trios en de sentimentele Mexicaanse mariachi.